Differentiatie tussen tumorprogressie en therapie veranderingen
Anouk van der Hoorn
UMC Groningen, Afdeling radiologie
Glioblastomen zijn de meest voorkomende primaire hersentumor. Het is een agressieve tumor die meestal behandeld wordt met een combinatie van chirurgie aangevuld met radio- en chemotherapie. Desalniettemin is de prognose slecht en is dit de tumor die zorgt voor het grootste verlies van levensjaren. Dit maakt wetenschappelijk onderzoek naar glioblastomen van groot belang. Hiernaar heb ik onderzoek gedaan van april tot en met september 2015 aan de Universiteit van Cambridge en het Addenbrooke’s ziekenhuis bij de afdeling radiologie en neurochirurgie.
Glioblastomen kunnen met een MRI scan in beeld gebracht worden. De tumor toont aankleuring na toediening van contrast. Het gebied dat deze aankleuring laat zien is een zeer agressief deel van de tumor en wordt bij de operatie verwijderd. Rondom dit aankleurende gebied is er echter ook tumorinfiltratie. Deze tumorinfiltratie blijft achter na de operatie. Radiotherapie en chemotherapie richten zich op deze tumorcellen. Alleen, de tumor komt bijna altijd terug, meestal aangrenzend aan de operatieholte. De tumorinfiltratie is dus onvoldoende te behandelen.
Een ander probleem in de behandeling van glioblastomen ontstaat als er toename van aankleuring wordt gezien op een MRI scan na de start van de behandeling. Toename van aankleuring kan duiden op nieuwe tumor. Het tegenovergestelde is alleen ook mogelijk, waarbij de aankleuring het gevolg van een goed behandel effect. Als niet bekend is wat de aankleuring betekent, is het erg lastig om de juiste behandelbeslissing te nemen.
Hieruit blijkt dat de behandeling van glioblastomen lastig is. Beeldvorming met MRI kan hieraan bijdragen door gebruik te maken van geavanceerde technieken. Deze geavanceerde MRI technieken kunnen functionele eigenschappen afbeelden (Figuur 1). De doorbloeding, weefselmetabolieten en de diffusie van water kunnen afgebeeld worden.
De doorbloeding en waterdiffusie kunnen agressieve tumorkenmerken tonen, waarbij een hoge perfusie een slecht teken is. Eerder onderzoek heeft ook laten zien dat een verminderde waterdiffusie correleert met een groter aantal tumorcellen. Klassiek zijn deze agressieve kenmerken toegeschreven aan het gebied van de tumor met aankleuring, wat bij de operatie wordt verwijderd. Wij hebben laten zien dat gebieden met een hoge perfusie en hoge tumorceldichtheid ook voorkomen buiten deze aankleuring en samengaan met metabolieten die wijzen op agressieve tumor. In dit onderzoek is er ook gekeken naar de waterdiffusie direct rondom het operatiegebied. Er werd een afname van waterdiffusie gezien na een periode van gecombineerde chemo- en radiotherapie in het gebied direct aangrenzend aan het operatiegebied, wijzend op een afname van tumorcellen. In een ander deel van het onderzoek zagen we dat de tumorinfiltratie, zichtbaar door deze waterdiffusie, een factor kan zijn in de overleving. Als naast het aankleurende gebied een groter deel van het aangrenzend gebied met afwijkende waterdiffusie was verwijderd bij operatie, waren patiënten langer ziektevrij.
Deze resultaten onderstrepen het belang van de beeldvorming in glioblastomen en laten zien dat het gebied dat bij operatie niet verwijderd wordt van belang is. Verder onderzoek in de follow-up van behandelde patiënten met een nieuw aankleurend gebied is gestart.